Bijstandsaanvraag: afwijzing vanwege onduidelijke woonsituatie
Bij de aanvraag van een bijstanduitkering moet de aanvrager zijn woonadres opgeven. In het geval de aanvrager daarover onjuist informatie verstrekt, kan dit leiden tot de afwijzing van de aanvraag om bijstand.
In een recente zaak bij de Centrale Raad van Beroep was een soortgelijke kwestie aan de orde. In verband met de aanvraag hebben handhavingsspecialisten een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Daarbij werd het door appellant opgegeven woonadres bezocht. In de ladekast werd wel kleding aangetroffen, maar deze was niet van appellant. Andere kledingstukken kon appellant niet aanwijzen. Op de vraag of appellant zijn administratie kon laten zien, heeft appellant enige tijd in een lade gezocht en daarin zat één brief van een zorgverzekeraar. Recente post kon appellant niet tonen.
Op grond van het onderzoek heeft de gemeente de bijstandsaanvraag afgewezen. Het hoofdverblijf is immers niet komen vast te staan. Appellant heeft zich tegen dit besluit verweerd en aangetoond dat veel post op een verkeerd adres wordt bezorgd, dat zijn kleding deels bij zijn ouders ligt en niet over voldoende geld beschikt om nieuwe kleding te kopen. Tevens heeft appellant verklaringen van buren overlegd waaruit blijkt dat hij op het onderhavige adres woonachtig is.
De Raad heeft overwogen dat het aan appellant is om juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie omdat deze gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Indien appellant niet aan deze verplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand. De Raad oordeelde dat de tijdens het huisbezoek aangetroffen persoonlijke spullen van appellant een te geringe hoeveelheid persoonlijke spullen betreft om aan te tonen dat hij twee jaar op het betreffende adres woonachtig is. De door appellant ingebrachte verklaringen zijn achteraf opgesteld en worden niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. De bijstandsaanvraag is volgens de Raad daarom terecht afgewezen.